

Vervolging en dwangarbeid
Kort nadat de Duitsers Nederland hadden bezet, kondigden ze maatregelen af tegen de joodse inwoners. Ze mochten niet meer werken als ambtenaar. Hadden ze een winkel, dan werd die gesloten. En in parken, café’s, bioscopen, musea en zwembaden verschenen bordjes met de tekst ‘Voor joden verboden’. Bovendien ging de bezetter arbeidskrachten werven voor de Duitse oorlogseconomie, aanvankelijk gebeurde dat op vrijwillige basis maar naarmate de tijd vorderde steeds meer onder dwang.
Jodenvervolging
Rassenwaan
Aan de veroordeling van de gehele joodse bevolkingsgroep door de Duitse autoriteiten ging een uitgebreide beoordeling vooraf. Rassenwaan in combinatie met grondigheid leidde tot een absurde bureaucratische indeling op grond van afstamming en verwantschap in voljoden, halfjoden en kwartjoden. Als 'voljood' werden zij beschouwd die drie of vier joodse grootouders hadden en die lid waren van een joodse geloofsgemeenschap. Iemand met twee joodse grootouders werd behandeld als voljood als deze met een als voljood gekenmerkte persoon getrouwd was òf tot een joodse gemeente behoorde. Tot de Nederlandse voljoden behoorden rond de Duitse inval circa 114.000 Nederlands Israëlitische Joden en 4000 Portugees Israëlitische Joden. Bovendien waren er op dat moment nog 16.000 Duitse 'voljoden' (voornamelijk vluchtelingen) en ruim 8000 'voljoden' met een andere nationaliteit in Nederland. Van de in totaal ongeveer 140.000 uit Nederland gedeporteerde ‘voljoden’ zijn er ruim 100.000 om het leven gekomen; dat is ongeveer 71%.
Aantal joden in Rotterdam
In de Statistiek der bevolking van Joodschen bloede in Nederland uit 1942 wordt het aantal aanmeldingen van joden naar woonplaats opgesomd. Hieruit blijkt dat op 1 oktober 1941 er in Rotterdam 8368 voljoden, 1871 halfjoden en 767 kwartjoden waren. In totaal ging het dus om 11.006 joden. Overigens was het aantal joodse inwoners in Rotterdam sinds het uitbreken van de oorlog flink gedaald door zelfmoorden, evacuatie na het bombardement van 14 mei en vertrek op eigen initiatief. De half- en kwartjoden werden in eerste instantie door de bezetter met rust gelaten, om geen kwaad bloed te zetten bij hun niet-joodse verwanten. De voljoden werden al snel 'gebrandmerkt': in de zomer van 1941 werden hun persoonsbewijzen voorzien van een zwarte 'J'. Vanaf 9 mei 1942 waren alle Nederlandse joden verplicht een jodenster te dragen.
Beelden Jodenvervolging




Aanmeldingsplicht en registratie
In januari 1941 kregen alle Nederlandse joden van de Duitse bezetter de oproep zich voor eind februari te melden bij de kantoren van de bevolkingsregisters. Deze verordening vormde de administratieve grondslag voor de latere deportaties en was een belangrijk controlemiddel bij praktisch alle anti-joodse maatregelen. De ambtenaren van de bevolkingsregisters brachten nauwkeurig in kaart in welke gemeenten de joden woonachtig waren. De Duitsers konden daardoor precies zien wie er voor deportatie in aanmerking kwamen. Elke jood die zich bij de bevolkingsregisters meldde, moest voor de uitreiking van een aanmeldingsbewijs één gulden aan leges betalen. Feitelijk liet de bezetter de joden dus meebetalen aan de deportaties.

Loods 24
De eerste deportaties van Nederlandse Joden begonnen in juli 1942. Joden kregen een oproepkaart met de mededeling dat zij voor nader persoons- en geneeskundig onderzoek naar een doorgangskamp te Westerbork zouden worden overgebracht om te beoordelen of zij in aanmerking kwamen voor “eventuele deelname aan een onder politietoezicht staande werkverruiming in Duitschland”. In Rotterdam moesten de joden zich melden bij Loods 24. Deze houten loods lag achter een ruim twee meter hoge muur van de Gemeentelijke Handelsinrichtingen op een afgesloten haventerrein tussen de Spoorweghaven en de Binnenhaven. Op het terrein lagen rails die via het goederenemplacement Feijenoord aansluiting gaven op het spoorwegnet van de Nederlandse Spoorwegen. Behalve de Rotterdamse joden werden van hieruit ook de joodse bewoners van het zuidelijke deel van Zuid-Holland gedeporteerd.
Van de deportaties van joden uit Rotterdam ontbreken helaas exacte gegevens. We weten dus niet precies hoeveel personen zijn opgeroepen en verschenen. Het eerste transport vanaf Loods 24 naar Westerbork vond plaats in de nacht van 30 op 31 juli 1942.
Westerbork
In Westerbork werd nauwgezet bijgehouden wat de laatste woonplaats was geweest van de personen die in het kamp arriveerden. In 1942 werden er 4313 Rotterdamse joden geregistreerd en in 1943 2223. Daarnaast werden in 1944 nog minstens 254 joodse 'arrestanten' vanuit het Rotterdamse hoofdbureau van politie naar het kamp in Drenthe weggevoerd. Opgeteld komen we tot 6790 Rotterdamse joden die in Westerbork zijn gearriveerd.
Razzia's
In augustus 1942 volgde een tweede oproep aan de joodse inwoners van Rotterdam om zich voor transport bij Loods 24 te melden. Gewaarschuwd door de verhalen over het eerste transport weigerden velen zich vrijwillig te melden. Daarop besloot de bezetter de joden 's avonds na acht uur thuis op te halen. Er vonden vele razzia's in joodse huizen plaats, waarbij ook de Nederlandse politie werd ingezet. Berucht waren de circa dertig Nederlandse politiemannen, die onder de naam Groep X ('tien') de Sicherheitsdienst bijstonden bij het opsporen en oppakken van ondergedoken joden. De opgepakte joden moesten in allerijl hun spullen pakken, waarna zij per autobus of tram werden afgevoerd naar Loods 24.
Slechts een enkeling overleefde
Bijna alle Rotterdamse joden zijn vanuit Westerbork gedeporteerd naar de vernietigingskampen Auschwitz en Sobibor. De treinreis naar deze kampen duurde meestal drie dagen. Na aankomst werden de meeste joden direct vergast. Slechts een enkeling overleefde het verblijf in de kampen. Van de Rotterdamse joodse gemeenschap was na de oorlog bijna niets over. Alleen joden die een ‘gemengd gehuwelijk’ hadden, bleven grotendeels van deportatie gevrijwaard. Uiteraard ontsnapten ook de joden die waren ondergedoken aan de dodelijke rit naar de vernietigingskampen.
Mémoires van een Auschwitz-overlevende
Op 10 april 2013 werd het Joods Kindermonument onthuld vlakbij de plek waar de eerste transporten van Joodse Rotterdammers plaatsvond, Loods 24. Op het Kindermonument staan 686 namen van kinderen tot 12 jaar, die slachtoffer werden van de Naziterreur. In de aanloop van de onthulling is er een onderwijsproject gestart met meer dan 50 scholen om kinderen bewust te maken van het feit hoe de uitsluiting en vervolging van deze Joodse kinderen heeft kunnen gebeuren. Door de publiciteit rond dit project kwamen nazaten met foto's en verhalen over hun familie naar het Stadsarchief. Zo verwierf het Stadsarchief een digitale versie van de mémoires van Wolf van Naarden uit 1983. De mémoires vertellen het verhaal van Wolf (Wollie) van Naarden, op vierjarige leeftijd uit Amsterdam gekomen. Hij schetst hoe het leven in Rotterdam was voor en tijdens de oorlog. Hij vertelt over zijn zus Judith, zijn zwager Max Grijsaart en hun lieve kinderen(blz 14 dagboek). Zijn zus had een textielwinkel op de Maashaven en toen zij en haar man met de 5 kinderen naar Sobibor werden getransporteerd, heeft een NSB-er de winkel binnen twee weken overgenomen. Wolf van Naarden vertelt hoe hij met zijn hele familie op transport ging naar Westerbork in juli 1942 en in leven probeerde te blijven in Auschwitz. Nadat hij terugkeerde wilde hij weer een bestaan opbouwen in een wereld, die niet op hem zat te wachten. Hij vertelt hoe hij in 1948 een bezoek bracht aan Gerbrandy en een verklaring opstelde voor het Instituut voor Oorlogsdocumentatie. De mémoires zijn in december 2013 ter beschikking gesteld voor digitalisering door Marcus van Naarden, de zoon van Wolf.
Lees de transcriptie van zijn herinneringen; het Stadsarchief beschikt over de scans.
Kaddisj
In 2000 verscheen het boek Kaddisj van Albert Oosthoek, met de namen en personalia van de joodse inwoners van Rotterdam die tijdens de oorlog zijn omgekomen. De titel Kaddisj verwijst naar het gebed dat wordt uitgesproken bij een overlijden en als algemeen rouwbeklag.
Voor Kaddisj hebben Medewerkers van de Dienst Burgerzaken uit alle persoonskaarten de namen opgespoord van joden die in de periode in Rotterdam en de geannexeerde gemeenten hebben gewoond en van wie bekend is dat zij onderweg naar of in een concentratiekamp zijn omgekomen. Vrijwilligers van de Stichting Comité Loods 24 hebben de gegevens daarna ingevoerd in de computer. Zo kon worden vastgesteld dat van de joden die in oktober 1941 nog in de stad woonden, 6302 de oorlog niet hebben overleefd.
Raadpleeg de namenlijst van Kaddisj (Pdf-bestand).
Tewerkgesteld in Duitsland
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn 8 à 10 miljoen buitenlandse dwangarbeiders in Duitsland tewerkgesteld. Het ging daarbij zowel om mannen als om vrouwen. Zij werden voornamelijk ingezet bij grote bedrijven in de oorlogsindustrie. Ongeveer 600.000 Nederlandse mannen werden weggevoerd naar Duitsland. Onder hen bevonden zich bijna 100.000 Rotterdammers.
Werving
De Duitsers hanteerden verschillende methoden voor het werven van dwangarbeiders. Toen het werven van vrijwilligers door middel van een propagandacampagne (“Ook zoo tevreden? Hij werkt in Duitschland”, luidde de leus) te weinig arbeidskrachten opleverde, werd overgegaan tot het ‘uitkammen’ van bedrijven. Personen die voor een bedrijf niet per se onmisbaar waren, werden naar Duitsland gestuurd. Daarna riepen de bezetters hele jaarklassen op, ontwikkelden nieuwe registratiemethoden van werkzame mannen en gingen tenslotte over tot grootscheepse klopjachten, de razzia's. De voor de Duitsers meest succesvolle razzia heeft in Rotterdam plaatsgevonden.
Fragment van een interview met iemand die vrijwillig in Duitsland gaat werken
Beelden van de Arbeitseinsatz




De Razzia van Rotterdam
De razzia van 10 en 11 november 1944 kwam voor Rotterdam als een donderslag bij heldere hemel. Op 9 november dirigeerde de bezetter op onopvallende wijze troepen naar de verschillende invalswegen van de stad. Dat was het begin van Aktion Rosenstock. Op 10 november vond de razzia plaats in Schiedam, Rotterdam-Zuid en in de buitenwijken ten noorden van de Maas. Door de Duitsers werden huis-aan-huis pamfletten verspreid met bovenaan het dreigende woord ‘BEVEL’. Een dag later werd de klopjacht in het Rotterdamse centrum voortgezet.

50.000 mannen
De Duitsers pakten tijdens de grootschalige razzia ongeveer 50.000 Rotterdamse mannen in de leeftijdscategorie van 17 tot 40 jaar op. De meeste van hen werden direct afgevoerd, anderen moesten op de diverse provisorisch ingerichte verzamelplaatsen in de stad, zoals in de Kuip, wachten. Het wegvoeren van de mannen geschiedde per trein, per schip of te voet. Ongeveer 10.000 mannen kwamen in Oost-Nederland terecht, 40.000 werden er in Duitsland tewerkgesteld. Ruim 20.000 Rotterdamse mannen uit de gezochte leeftijdscategorie slaagden er ondanks aanhoudende huiszoekingen en klikkende buren in uit handen van de mensenjagers te blijven.
Weerbare mannen
Vaak wordt gedacht dat de grote razzia van november 1944 bedoeld was om dwangarbeiders voor de Duitse oorlogsindustrie te werven. In werkelijkheid was dat echter een bijkomstig doel. De bezetter wilde door middel van de razzia in de eerste plaats alle weerbare mannen uit West-Nederland verwijderen. Daarmee hoopte men te voorkomen dat ondergrondse strijders de Duitse troepen tijdens het oprukken van de geallieerden zouden tegenwerken. Toch vormde de Arbeitseinsatz wel het kader waarin dergelijke razzia’s konden plaatsvinden.
Werk- en levensomstandigheden
Ongeveer 3000 slachtoffers van de Rotterdamse razzia kwamen in Kassel terecht. Die stad beschikt over oorlogsindustrie waar onder meer wapens en vliegtuigen worden geproduceerd. De dwangarbeiders werden in Duitsland veelal ondergebracht in barakkenkampen, waar de levensomstandigheden vaak zeer slecht waren. Er was voedselschaarste, de slaapplaatsen waren zeer slecht, de barakken zaten vol ongedierte, er waren onvoldoende sanitaire voorzieningen en er was een gebrek aan kleding en schoeisel. De dwangarbeiders maakten vaak lange werkdagen en moesten zwaar sjouw- en graafwerk verrichten. Bovendien moesten zij bij luchtalarm vele angstige uren in bunkers en schuilkelders doorbrengen.
Slachtoffers
Na afloop van de oorlog keerden de meeste dwangarbeiders huiswaarts als Displaced Persons. Veel mannen keerden gewond of getraumatiseerd terug. Tijdens de tewerkstelling in Duitsland zijn ten gevolge van ziekte, ondervoeding, bombardementen (bijvoorbeeld Düsseldorf) en andere oorlogshandelingen tussen de 24.500 en 29.000 Nederlanders omgekomen. Van de ongeveer 100.000 Rotterdamse dwangarbeiders zijn enige duizenden niet levend in de havenstad teruggekeerd.